De meest voorkomende reigersoort in Nederland is de blauwe reiger. Hij heeft een spanwijdte tot wel 2 meter. Traag beweegt hij met grote slagen van zijn vleugels sierlijk door de lucht. Ze broeden van februari tot en met mei in voor rovers moeilijk bereikbare bomen. Het nest bestaat uit takken, soms aangevuld met riet en waterplanten. Het vrouwtje maakt het nest, het mannetje voert de bouwmaterialen aan. De eieren worden in zo’n 3 tot 4 weken uitgebroed. Anderhalve maand later kunnen de jongen zelf vliegen, maar blijven dan nog wel 10 tot 20 dagen op en bij het nest.
Reigers zoeken hun voedsel in ondiep water. Ze zijn vaak te vinden bij sloten, en zoeken dan naar visjes, maar ook salamanders en kikkers. En, zoals veel tuinliefhebbers tot hun spijt hebben meegemaakt, vinden ze ook in vijvers een fijn jachtgebied.
De grote zilverreiger is met een spanwijdte tot ca. 1,70 meter wat kleiner dan de grijze reiger. Hij is afkomstig uit het oostelijk deel van het Middellandse Zee-gebied (Italië, Balkan, Turkije), maar heeft zijn gebied uitgebreid naar Noord- West-Europa. Het eerste broedgeval in Nederland vond plaats in 1978.
De zilverreiger eet vooral vis, maar ook kikkers, muizen, kleine vogels en mollen.
Na zijn maaltijd verdwijnt de zilverreiger met een sierlijke vlucht uit het zicht.